Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de gemeente Harlingen niet actief betrokken in het onteigenen of opkopen van Joods vastgoed. Dat blijkt uit archiefonderzoek van historica Ruby de Vries in opdracht van de gemeente.
Harlingen gaf vorig jaar opdracht om te onderzoeken hoe het gemeentebestuur met Joden en hun bezittingen is omgegaan tijdens de bezettingsjaren en in de naoorlogse periode. Aanleiding voor het onderzoek is de landelijke discussie, maar ook vragen die binnen de gemeente zijn gesteld.
Sommige gemeenten, zoals Den Haag en Amsterdam, hebben in oorlogstijd actief woningen van gedeporteerde Joden gekocht of gevorderd. In Harlingen blijkt dat niet het geval.
In 1941 werden Joden gedwongen hun particulier vastgoedbezit af te staan aan de Duitse bezetter, via de organisatie Niederländische Grundstückverwaltung (NGV), maar dit proces verliep buiten het gemeentebestuur van Harlingen om.
Vlak voordat dit gebeurde, werden vier panden van de gebroeders Levie en Salomon Pais verkocht aan Harke Keegstra, de directeur van de Gemeentegiro Amsterdam. Volgens onderzoeker De Vries zijn de omstandigheden rond deze verkoop niet duidelijk.
De overige 45 Joodse eigendommen in Harlingen werden eind 1941 aangemeld bij de NGV.
Vergissingsbombardement
De gemeente Harlingen heeft op last van de Duitse bezetter informatie verstrekt over Joodse inwoners, hun bezittingen en de ontruiming van Joodse huizen. Maar onderzoeker De Vries merkt daarbij op dat de vrijheid van het gemeentebestuur om zich aan die verplichting te onttrekken zeer beperkt was.
In 1942 zijn twee percelen aan de Gardenierstraat en de Brouwersstraat onteigend van de hoogbejaarde Elkan Jozef Speijer, die in 1943 in Auschwitz is omgekomen. Deze huizen zijn niet aan hem onttrokken omdat het Joods vastgoed betrof, maar vanwege een Brits vergissingsbombardement op de Schritsen. Het hele getroffen gebied moest toen worden herontwikkeld.
Na de oorlog was Harlingen betrokken bij één rechtsherstelzaak, over twee andere panden van Speijer. Omdat die in zeer slechte staat verkeerden en er geen levende erfgenamen van Speijer werden gevonden, zijn de panden in 1954 door de gemeente overgenomen.
De Vries werkt bij het gemeentearchief van Súdwest-Fryslân. Eerder onderzocht ze de onteigening van Joods vastgoed in de vroegere gemeente Sneek in de oorlog. Ook die gemeente bleek geen actieve rol te hebben gespeeld.