
Foto: Wageningen Marine Research
Van de jonge paling die Harlingen bereikt, weet maar een derde door te zwemmen naar de Friese boezem. Dat blijkt uit recent onderzoek naar de glasaaltrek bij de Tsjerk Hiddessluizen. De onderzoekers pleiten voor snelle aanpassingen in het sluisbeheer.
De Tsjerk Hiddessluizen bij Harlingen vormen een belangrijke toegangspoort voor jonge paling, ook wel glasaal genoemd, maar blijken voor veel vissen juist een barrière.
Al uit eerder onderzoek van Wageningen Marine Research (WMR) tussen 2020 en 2022 kwam naar voren dat de sluizen een knelpunt vormen. Met nieuw, uitgebreider onderzoek is nu preciezer in kaart gebracht hoe groot het probleem daadwerkelijk is.
Uit het meest recente onderzoek van WMR blijkt dat gemiddeld slechts 30 procent van de glasalen op de kust bij Harlingen ook daadwerkelijk het zoetwater van de Friese boezem weet te bereiken.
Daarmee scoort Harlingen aanzienlijk lager dan andere migratielocaties in Nederland. Volgens andere Wageningse onderzoeken ligt de doorkomst van glasalen op locaties zoals Kornwerderzand, Den Oever of IJmuiden aanzienlijk hoger, met scores van 50 tot soms 80 procent.
Zoeken naar een doorgang
In opdracht van Wetterskip Fryslân voerden de onderzoekers in het voorjaar van 2024 een experiment uit met ruim achtduizend gezenderde glasalen. De jonge palingen werden op verschillende plekken in Harlingen losgelaten – aan zeezijde, in de sluis en achter de sluis – en hun gedrag werd maandenlang gevolgd.
Het gemaal Oostpoort aan het Van Harinxmakanaal, zo’n 2,6 km landinwaarts achter de sluizen, gold als meetlocatie om vast te stellen hoeveel glasalen het achterland daadwerkelijk bereikten en hoe lang ze daar bleven.
Uit de gegevens blijkt dat veel glasalen gemiddeld 14 dagen of lager blijven rondzwemmen aan de zeezijde, zoekend naar een doorgang. Sommige vissen bleven daar zelfs ruim twee maanden hangen.

Naast de beperkte doorkomst blijken ook veel glasalen na succesvolle intrek alsnog verloren te gaan. Zo wordt tot 28 procent weer uitgespoeld richting zee door sterke spuistromen of schuttingen. Ook uit de buitenhaven wordt nog eens 8 tot 22 procent van de vissen ‘weggespoeld’ voordat ze de sluis überhaupt bereiken.
Concrete oplossingen
Volgens de onderzoekers zijn er concrete oplossingen mogelijk om de palingmigratie bij Harlingen te verbeteren. Zo zou het sluisbeheer beter kunnen worden afgestemd op het gedrag van glasaal, dat vooral na zonsondergang actief is. Door ’s nachts de sluizen op te stellen, kunnen de jonge palingen makkelijker het achterland bereiken.
Ook het spuiregime verdient volgens het rapport aanpassing. Overdag zouden grotere hoeveelheden water gespuid kunnen worden om glasaal naar de sluis te lokken, terwijl in de avond juist rust in de stroming nodig is om te voorkomen dat vissen weer terug naar zee worden gespoeld.

Daarnaast bevelen de onderzoekers aan om op termijn te kijken naar fysieke aanpassingen in de haven, zoals constructies die wegspoeling van glasaal kunnen verminderen. Wetterskip Fryslân meldt de aanbevelingen na de zomer tegen het licht te houden en te beoordelen welke maatregelen haalbaar zijn.
Unieke levenscyclus
De migratie van glasaal naar het achterland is een onmisbare schakel in de levenscyclus van de Europese aal (Anguilla anguilla). Na hun geboorte in de verre Sargassozee bij het Caraïbisch gebied drijven de larven duizenden kilometers met de Golfstroom naar Europa.
Daar aangekomen veranderen ze in glasalen en zoeken ze via kustlocaties toegang tot zoet water. In sloten, boezems en meren – zoals in Fryslân – groeien ze jarenlang op tot volwassen paling.
Pas dan keren ze terug naar zee voor een eenmalige, duizenden kilometers lange paaitrek. Als die eerste migratie stokt, stokt uiteindelijk ook de soort. Harlingen is daarin één van de schakels – en hoe beter die werkt, hoe groter de kans dat deze unieke levenscyclus in stand blijft.