Ze is een fenomeen op Vlieland: Nel Cupido-Kooijman. Al is ze op het eiland bekend als Opoe Nel. Vanwege haar breikunsten, maar vooral door haar gedichten over kabouters en het tweede Vlieland, ver weg in het heelal.
Breien kan Nel als de beste, zeker haar specialisatie. “Ik brei eigenlijk alleen maar sokken en dekens”, vertelt ze. En die dekens ligt ze zelf niet eens onder.
“Ik brei nou niet zo gek veel meer. Maar ik hoopte in april, als de tenten opgebouwd werden, dat het maar koud zou wezen. Want dan kwamen ze een deken kopen”, vertelt Cupido-Kooijman.
Ondertussen is ze ook een begenadigd dichter. En dat verklaart ook meteen haar bijnaam.
“Ik begon met gedichten maken, toen kreeg ik een kleinzoon. Als goed schrijver moet je een goed pseudoniem hebben”, zo vindt ze.
“Een grootmoeder is een opoe, daar kwam Nel achter.” En zie daar: O. Poenel.
De naam is ondertussen overgenomen door het hele eiland. “Die vinden dat leuk. En ik vind het zelf ook wel leuk.”
In haar gedichten schrijft ze vaak over haar eiland, en de bewoners. Ook degenen die je minder vaak ziet.
“Op Vlieland wonen kabouters, de Alemannetjes en de Tientoners”, zo vertelt Cupido-Kooijman. “Als je in de bossen loopt, vooral tegen schemer, heb je kans dat je ze tegenkomt.”
Of ze die zelf al eens tegengekomen is? “Nee!”, lacht Nel. “Maar ik weet wel dat ze bestaan.”
“Het werd je als kind als gezegd. Dan zaten we met vader en moeder in de keuken. Dan zij mijn vader: jullie moeten nou naar bed, want ik zie de kabouters al over de dijk lopen.”
En daarmee neemt ze je écht niet in de maling. “Nee hoor!”, lacht Nel uitbundig. “Voor mij bestaan ze. Je hoeft het niet te geloven, maar ik vind dat ze bestaan.”
Over geloof gesproken: dat komt ook voor in de gedichten van O. Poenel. Of, zoals ze zelf zegt: “Het is niet een geloof, maar het is wel een geloof van mezelf.” Ze schrijft erover in het gedicht ‘Ik Ben’:
Ben ik werkelijk die ik ben !
Had ik eens een ander leven !
Niet hier, maar heel ver weg !
Wie kan me hierop antwoorden !!
Of leef ik ook nog ergens anders
In een ver heelal
Ook met een zon en maan
En sterretjes zonder tal,
Dit zou toch geweldig wezen
Een andere wereld, een zelfde Nel
Zo zit ik te filosoferen
Geloof ik dit echt wel.
‘k Zou wel stiekem willen kijken,
Zo van boven, naar mijn bestaan.
Hoe ik zit op mijn balkonnetje
In het schijnsel van de maan.
Ik denk, het zijn maar dromen
Maar misschien is het wel waar.
Misschien, heel, heel, heel ver later
Ontmoeten IK elkaar
“Ik denk, het heelal is vreselijk groot”, begint Nel. “Er is nog precies zo’n aarde, en precies zo’n Vlie als hier. En daar zitten wij nou ook samen te praten, op die andere wereld.”
“Waarom? Dat weet ik niet. Maar ik zou ook niet weten waarom het níet zou kunnen zijn.”